Gallica rozen
Gallicarozen behoren tot de groep van de oude rozen en worden gekenmerkt door een compacte, ronde groeivorm met veel bladeren tot aan de voet van de struik. De takken zijn bedekt met borstelhaartjes (vooral op het jonge hout) en met scherpe stekels. Het blad heeft meestal een matte, donkergroene kleur maar is lichter aan de onderkant. De bloemen zijn klein tot middelgroot en vele hebben een donkere paarse kleurschakering. Er bestaan ook lichtroze vormen met donkerroze strepen. De struiken zijn goed winterhard, bloeien eenmaal en verdragen arme grond.
Gallica’s groeien tamelijk sterk en sommige vormen al snel uitlopers, die de omgeving kunnen overwoekeren.
In de 17 e eeuw begonnen de Nederlanders nieuwe variëteiten te kweken en later ontwikkelden de Fransen ze verder. Franse veredelaars hebben in het begin van de 19e eeuw veel gedaan aan de ontwikkeling van de gallicarozen. Er was toen immers in invoerverbod van planten uit China. In Frankrijk ontwikkelde men tussen 1804 en 1814 in totaal 218 nieuwe rozensoorten waaronder 147 Gallica's. Dan volgde Vibert met meer dan 300 nieuwe Gallica's. Het hoogtepunt van de Gallica's was tussen 1820 en 1840 en ze verdwenen bijna volledig uit de mode door het ontwikkelen van Theerozen, Bourbon-en Remontanthybriden die allemaal meermaals per jaar bloeiden. Toen in 1906 van Simon en Cochet de “Nomenclature de tous les noms de roses" verscheen, stonden er 1713 Gallica soorten in, waarvan velen ondertussen verdwenen zijn.
300 Gallica’s hebben het tot op heden overleefd. De grootste verzameling is te zien in het Rosarium van Cour de Commer bij Mayenne in Frankrijk.
Toch is het de moeite om nu nog Gallica's te planten: een mooie roos, geurend en ziekteresistent.
Dank zij de zoetgeurende bloemen behoren ze tot de mooiste van alle tuinplanten.
|